De rechtbank legt uit waarom zedenzaken zo lastig (kunnen) zijn.
De rechtbank legt uit waarom zedenzaken zo lastig (kunnen) zijn.
Op 26 september 2023 stond een cliënt van ons kantoor terecht bij de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam. De meervoudige kamer bestaat uit drie rechters die zich buigen over de zaak en pas twee weken na de sluiting van het onderzoek uitspraak doen. In deze zaak werd onze cliënt verdacht van een verkrachting welke zou hebben plaatsgevonden in 2019. De inhoudelijke behandeling vond ruim vier jaar later plaats bij de rechtbank.
Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Bij dergelijk zaken geldt dat vaak alleen de aangeefster en verdachte aanwezig zijn geweest bij het gestelde seksueel misbruik en hun verklaringen over wat er is gebeurd lopen doorgaans uiteen. Getuigen van de gebeurtenis zijn er over het algemeen niet. Op grond van de wet is alleen de verklaring van een aangeefster onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Naast de verklaring van aangeefster is er dus steunbewijs nodig. Hiervoor is het niet voldoende dat anderen verklaren over wat het veronderstelde slachtoffer hen over de gebeurtenissen heeft verteld. Het voorgaande omdat de bron van die verklaring dan nog steeds de aangeefster betreft.
Gezien de inhoud van het dossier en de proceshouding van onze cliënt op zitting heeft de strafrechtadvocaat uitvoerig pleidooi gevoerd en de rechtbank verzocht haar cliënt vrij te spreken van de vermeende verkrachting.
“De rechtbank legt hierna uit waarom zij vindt dat feit 1 niet kan worden bewezen. Hoewel aan de hiervoor gestelde eisen van steunbewijs in dit geval wel is voldaan. Alhoewel het dossier — gelet op de aangifte, de de-auditu getuigenverklaringen, de letselfoto’s en de WhatsApp-berichten tussen verdachte en aangeefster — aanwijzingen bevat dat aangeefster is verkracht, heeft de rechtbank niet de overtuiging dat er op 12 april 2019 seksuele handelingen tegen de wil van aangeefster hebben plaatsgevonden.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het merendeel van de WhatsApp-berichten waaruit mogelijk zou kunnen worden afgeleid dat aangeefster en verdachte tegen de wil van aangeefster seks zouden hebben gehad. dateren van meer dan een week vóór 12 april 2019. Die berichten kunnen dus geen betrekking hebben op de gestelde verkrachting zoals die aan verdachte is ten laste gelegd. Aangeefster heeft hierover in een aanvullend verhoor (waarin haar is gevraagd of zij vaker dan één keer is verkracht door verdachte) verklaard dat zij denkt dat het twee keer is gebeurd. maar dat zij het lastig vindt en het niet meer weet.
Uit het bericht dat verdachte daarna, op 17 april 2019 stuurt en waarin hij schrijft “ik heb seks met je gehad terwijl je dat niet wou”, kan op zichzelf niet worden afgeleid wanneer dit zou hebben plaatsgevonden. Het bericht zou op dezelfde situatie als die eerdere berichten kunnen zien. Daarbij komt dat verdachte ter zitting heeft uitgelegd hoe de WhatsApp-berichten, die hij in die periode heeft verstuurd, moeten worden geïnterpreteerd in het licht van zijn stormachtige relatie met aangeefster. Hij heeft uitgelegd dat aangeefster soms, nadat zij seks hadden gehad, verdrietig was of dat zij achteraf aangaf spijt te hebben van het seksuele contact. Dat kwam door zijn vreemdgaan’ met andere vrouwen. Over dat vreemdgaan voelde hij zich schuldig naar aangeefster en vanuit dat perspectief moeten de appberichten — die dan steeds gingen over een situatie waarin zij na de seks verdrietig was worden gelezen.
Verdachte heeft de hem ten laste gelegde verkrachting verder ook stellig ontkend en ter zitting verklaard dat het hebben van seks voor hem niet vanzelfsprekend is (vanwege het gebruik moeten maken van een voorbinddildo) en dat hij in verband daarmee bij het hebben van seks steeds de instemming en medewerking van de ander nodig heeft. De rechtbank vindt deze verklaring geloofwaardig. Om die reden heeft de rechtbank al met al niet de overtuiging dat de tenlastegelegde verkrachting heeft plaatsgevonden en zal verdachte daarvan dus worden vrij gesproken.”
Tegen deze uitspraak is door het Openbaar Ministerie geen hoger beroep ingesteld. De uitspraak is hiermee onherroepelijk geworden en de uitspraak is daarmee vast komen te staan.
Meld u aan voor de nieuwsbrief