De rechtbank Rotterdam heeft op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een zaak over bedreiging.
De rechtbank Rotterdam heeft op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een zaak over bedreiging.
De verdachte in deze zaak stond terecht voor bedreiging. De verdachte werd ervan verdacht het stadhuis van Rotterdam te zijn binnengestapt, een mes uit zijn binnenzak te hebben gehaald en dit te hebben getoond terwijl hij zei iemand te willen spreken. Als dat niet zou gebeuren zouden er ongelukken gebeuren volgens de verdachte. De verdachte zou hierbij met het mes een snijbeweging hebben gemaakt op zijn arm.
De Officier van Justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging. De uitlatingen van de verdachte in combinatie met het tonen van het mes en de overige feiten en omstandigheden leiden tot een bedreiging als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht. De Officier van Justitie stelt dat de verklaring van de verdachte dat hij met zijn uitingen enkel doelde op het uitoefenen van geweld op zichzelf, niet maakt dat het hele feitencomplex bij anderen niet de redelijke vrees kon ontstaan dat de agressie ook op hen zou worden gericht.
De rechtbank Rotterdam oordeelde als volgt. Aan de verdachte werd verteld dat de klachtencoördinator enkel met hem wilde spreken zonder mes, waarop de verdachte het mes heeft overhandigd aan een baliemedewerker. Verschillende medewerkers van de gemeente hebben verklaard geschrokken te zijn geweest van de situatie en op hun hoede te zijn geweest voor de verdachte, maar geen van allen heeft verklaard zich persoonlijk bedreigd te hebben gevoeld. Sommigen hebben verklaard de uitingen te hebben opgevat als een vorm van frustratie en een schreeuw om hulp en niet als een aankondiging dat hij daadwerkelijk een ander dan zichzelf geweld aan zou willen doen. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij met zijn gedrag wilde bereiken dat hij de juiste hulp zou krijgen. Hierbij heeft hij gezegd dat zijn mes bedoeld was om zijn woorden kracht bij te zetten, waarbij zijn uitlatingen en gedragingen met het mes niet agressief waren naar anderen, maar naar hemzelf.
De rechtbank Rotterdam stelt dat van bedreiging als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht volgens de rechtspraak van de Hoge Raad enkel sprake is wanneer de bedreiging onder zulke omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkene redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd. Deze redelijke vrees kan in deze zaak niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld. De uitingen moeten worden gezien als uitingen van onmacht en frustratie die bij de omstanders niet de redelijke vrees hebben kunnen doen ontstaan dat zij door het toedoen van de verdachte het leven zouden verliezen, dan wel slachtoffer zouden worden van zware mishandeling. De manier waarop de verdachte zijn problemen wilde laten zien kan niet vanuit het oogpunt van fatsoen, maar het kon in deze context bij de omstanders niet een zodanige vrees veroorzaken dat van een bedreiging gesproken kan worden. De verdachte is vrijgesproken van bedreiging.
De verdachte in deze zaak is vrijgesproken van bedreiging. Zelf verdacht van bedreiging? Een ervaren strafrecht advocaat kan u bijstaan! De raadsman zal uw processtukken opvragen waardoor een goed en sterk verweer kan worden gevoerd. Hierdoor wordt voor u een zo laag mogelijke straf, of indien mogelijk zelfs vrijspraak net als in deze zaak, bereikt. Wanneer u het contactformulier invult neemt een ervaren strafrechtadvocaat voor bedreiging direct gratis en vrijblijvend contact met u op! Wij werken landelijk, voor een vaste prijs en op basis van pro deo.
Meld u aan voor de nieuwsbrief