Afgelopen week heeft het Gerechtshof Amsterdam cliënt uiteindelijk vrijgesproken, nadat hij eerder ten onrechte was veroordeeld door Politierechter en het Gerechtshof
Afgelopen week heeft het Gerechtshof Amsterdam cliënt uiteindelijk vrijgesproken, nadat hij eerder ten onrechte was veroordeeld door Politierechter en het Gerechtshof
In deze zaak werd cliënt verdacht van schuldheling. Hij had moeten vermoeden (redelijkerwijs) dat een boot die hij had gekocht van diefstal afkomstig was.
Nadat de Politierechter hem had veroordeeld voor schuldheling (zonder advocaat bijstand) is hij in hoger beroep bijgestaan door ons kantoor (mr. S. Arts). Het Gerechtshof Amsterdam heeft hem vervolgens veroordeeld, omdat hij had moeten vermoeden dat de boot gestolen had kunnen zijn.
De uitspraak (arrest) van het Hof was echter onbegrijpelijk en naar onze mening juridisch onjuist. Om die reden is cassatie ingesteld tegen dit oordeel. De Hoge Raad heeft onze mening gevolgd en de uitspraak van het Hof vernietigd en terugverwezen.
De einduitspraak van het Hof - na nieuwe behandeling - is (terecht) vrijspraak. De motivering van het Hof is hieronder vermeldt. Een andere uitspraak was niet terecht geweest, nu immers veel via marktplaats wordt gehandeld en het enkele feit dat iets 'een koopje is' niet betekent dat men dan nader onderzoek moet doen. Dat zou het handelen in feite onmogelijk maken.
Kortom: De aanhouder wint!
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep als verweer gevoerd dat de verdachte niet wist dat de boot van diefstal afkomstig was en dit ook niet had hoeven weten, omdat de aankoopprjs in verhouding stond tot de redelijk simpele uitvoering en de staat van de boot. Daarnaast had de verkoper, van wie de verdachte een concrete omschrijving heeft gegeven, de sleutels van de boot overhandigd, uitleg gegeven waarom hij snel van boot af wilde en kwam hij - de verkoper - betrouwbaar over. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken, aldus de raadsman. Het hof overweegt als volgt. De omstandigheden waarop de advocaat-generaal met betrekking tot de geloofwaardigheid van de verdachte in het over gelegde schriftelijke requisitoir heeft gewezen, brengen het hof niet tot het oordeel dat de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd onder meer omtrent de toedracht van de aankoop van de boot als kennelijk leugenachtig dan wel ongeloofwaardig moeten worden aangemerkt. De verdachte heeft bij de politie een voldoende gedetailleerde omschrijving van de verkoper gegeven en heeft verklaard dat de verkoper de beschikking had over de sleutels van de boot, een plausibele reden voor de verkoop heeft opgegeven en betrouwbaar overkwam. De persoonlijke omstandigheden van de koper hoefden de verdachte dan ook geen aanleiding te geven tot extra waakzaamheid van zijn kant, zodat de verdachte in dit verband niet toerekenbaar in zijn onderzoeksplicht is tekortgeschoten. Voorts heeft de verdachte bij de politie verklaard dat de aankoopprjs voor een vergelijkbare boot tussen € 12.000,00 en € 15.000,00 lag. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat boten van het merk/model Interboat 19 op verschillende wijze worden uitgevoerd en dat de door hem aangeschafte boot een simpele uitvoering betrof. Nu genoegzaam is komen vast te staan dat de Parketnummer: 23-004676-15 3 betreffende boot was beschadigd en achterstallig onderhoud had, mede in aanmerking genomen de relatief simpele uitvoering van de boot, ziet het hof hierin een verklaring voor het feit dat het bewuste aankoopbedrag van € 9.000,00 onder de marktprjs ligt, maar niet als alarmerend laag valt aan te merken. Gelet op het voorgaande was de verdachte bij de aanschaf van de boot niet gehouden nader onderzoek te verrichten naar een mogelijk criminele herkomst; Daartegenover staat dat de verdachte heeft nagelaten aan de hand van het CIN-nummer (Craft Identification Number) te controleren of de boot mogelijk als gestolen stond gesignaleerd. In het licht van het vorenoverwogene legt deze omstandigheid evenwel onvoldoende gewicht in de schaal om de conclusie te rechtvaardigen dat de verdachte daarmee is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht en met - de voor schuldheling vereiste - grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Het verweer van de raadsman wordt gehonoreerd en de verdachte zal, nu niet wettig en overtuigend wordt geacht hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, daarvan worden vrijgesproken.
Meld u aan voor de nieuwsbrief